Zondag 22 april 2012

We overnachten in een hotel. Ik kan de slaap niet vatten. Denk aan een oudere dame die ik gisteravond sprak. Ze kocht een boek van me tijdens het benefietdiner. Ze werkte vroeger als verpleegkundige. In de tijd dat kanker onbespreekbaar was. Zelfs de patiƫnt wist niet dat hij of zij kanker had. Ze zei me te bewonderen voor de openheid waarmee ik sprak.

Er is veel veranderd ten opzichte van vroeger. Een jaar geleden bespraken we met Guusje dat ze een grote tumor in haar linkerlong had. Plekjes in haar rechterlong en in haar benen. Totaal anders dan lang geleden. Toch hebben nog steeds veel mensen moeite om over kanker en dood te praten.

Zaterdagochtend haalde ik de krantenbak leeg. Deze stroomde over. Ik kwam een folder tegen van uitvaartorganisatie DELA. Vroeger zou ik deze ongelezen bij het oud papier hebben gegooid. Daarbij riep ik dan: bij ons gaat niemand dood. Dat had ik gehoopt.

Ieder mens wordt geconfronteerd met kanker en met dood. Veel mensen weten niet wat te zeggen of wat te doen. Uit angst om het verkeerd te doen, doen ze maar niets. Houden ze hun mond dicht. Alsof er niet over spreken betekent dat het niet bestaat. Waarom hebben mensen moeite om erover te spreken? Omdat er bijna nooit over gesproken wordt. Onwetendheid leidt tot onhandigheid.

Ik werkte vier jaar lang als docent op het Cambreurcollege in Dongen. Ik herinner mij de zogenaamde bezinningsdagen. Daar kwamen jong volwassenen vertellen dat ze een broer of zus verloren toen ze 16 waren. Ze vertelden over de dood van hun familielid. Daarna mochten de leerlingen vragen stellen. De sfeer was open. Ik vond het interessant. Ik leerde er veel van. Ook al was ik een volwassen kerel. Wat wist ik van de dood? Eigenlijk niets. De verhalen waren waardevol. Hoe ga je om met de naaste van een overledene. Ik leerde het tijdens die open gesprekken: spreken is zilver en zwijgen is fout.

De wekker roept om half 8. Ik heb slecht geslapen. Veel gedachten in mijn hoofd. Na het ontbijt rijden we van Olderberkoop in Friesland naar Ommen in Overijssel. Een ritje van een uur. Daar zien we Anton en Loes weer op het kamp van de Vereniging Ouders Kinderen en Kanker (VOKK). Het thema is piraten. Anton zegt dat hij hier makkelijk vrienden maakt. Een goed teken. Zo te zien vermaken alle kinderen zich. Er zijn spelletjes voor kinderen en ouders samen. Daarna is er lunch. Rond 2 uur stappen we in de auto. Een lange rit naar huis. Ik ben bekaf. Thuis val ik op de bank in slaap.

Na het avondeten ga ik alleen een boswandeling maken. Ik voel chagrijn. Ik mis Guusje. Wat zou ze genoten hebben op kamp. Ik zag vandaag kinderen met kanker. Ik had graag de rolstoel geduwd met Guusje erin. Moet ik me dan maar vastklampen aan de woorden van Yvonne? Die zei dat Guusje zo slecht zou zijn geweest dat ze een weekend kamp niet aan zou kunnen. Laat ik dat maar doen. Me neerleggen bij haar dood. Die was immers onvermijdelijk. Toch valt het me zwaar. De dood van Guusje aanvaarden.