Yvonne vertrekt naar
school. Ik werk thuis. Tot 12 uur. Dan loop ik naar school. Loes komt naar
buiten. Ik vraag of ze heeft afgesproken. Ze schudt haar hoofd. Onderweg naar
huis zegt ze dat het woensdag is. Dat betekent iets lekkers bij de lunch. We
halen kaasbroodjes bij Bakker Bart. Als we eten, mis ik Guusje. Met twee
kinderen heb je meer dan dubbel praat. Het is rustig aan de keukentafel. Af en
toe stil.
Ik ga aan het werk. Loes
speelt alleen. Ik moet wel opletten dat ze niet steeds televisie kijkt. Onze
jongste dochter is verslaafd aan de beeldbuis. Om 2 uur denk ik aan Marnix. Na
zijn crematie is ook hij een herinnering.
Als we binnenkomen, valt me
op dat alle mensen een stuk ouder zijn dan wij. We worden vriendelijk
ontvangen. Op het biljart staan foto’s van overleden kinderen. Er zijn zelfs
ouders die meer dan één kind zijn verloren. Na een plenaire opening gaan we
uiteen in groepen. Eerst een voorstelrondje. Wie ben je? Wanneer en hoe is je
kind overleden? Zijn er nog meer kinderen?
Daarna vertelt iedereen
iets over het leven van zijn kind aan de hand van een meegebracht voorwerp.
Yvonne heeft een knuffel van Dolfje Weerwolfje bij zich. Ze vertelt dat Guusje
met carnaval liever een duiveltje was dan een engeltje. Ze hield van de griezelverhalen
van Paul van Loon. Ook voor mij heeft Dolfje een bijzondere herinnering.
‘Dolfje Sneeuwwolfje’ is het laatste boek dat ik van begin tot eind voorlas. Voor
ons kleine blonde meisje.
Op een avond als deze voel
je verbondenheid. Allemaal ouders die weten wat ‘nooit meer’ is. Die een leven
leven waarvoor ze nooit hebben gekozen.