’s Morgens bij het opstaan lijkt ons gezin allesbehalve op ‘het kleine huis’. Anton komt zijn bed niet uit. Eerst moet er flink gemopperd worden. Loes is een vrolijke prater. Probeert ondertussen haar snor te drukken. Onze middelbare scholieren komen haastend naar beneden. Op hun voorhoofd staat: vraag me niet om iets te doen. Als je iemand vraagt om iets te doen, dan informeert deze direct wat de anderen hebben gedaan. Je zou eens een bord meer dan een ander in de vaatwasser zetten. Stel je voor.
Ik kan het dan niet goed hebben, als een docent vraagt om vandaag een proefwerk in te halen. Dan heb je als volwassene dus echt niet in de gaten wat onze kinderen hebben meegemaakt.
Onze kinderen hebben hun zusje zien gaan. De laatste woorden. De toestemming om te sterven. Het moment van overlijden. Het opbaren thuis. Het verdriet van hun ouders. De laatste groet. Het verdwijnen in de oven. Ze waren overal bij.
’s Morgens brengen Yvonne en ik onze twee jongste kinderen naar school. Op weg naar huis heb ik het gevoel dat we ook Guusje op school achterlaten. Dat ik vanaf nu elk moment gebeld kan worden. Dat ik haar dan moet ophalen. Het dringt niet bij me door. Ze is er niet meer. Ik kan het honderd keer tegen mezelf zeggen. Ik voel het niet.
Wanneer zal ik Guusje echt missen? Met de feestdagen? Of op onverwachte momenten? Ik denk het laatste.
Ik rijd deze ochtend naar de apotheek. In mijn auto twee tassen met medicijnen. Die willen we wel kwijt. Herinneringen aan Guusje’s ziekte. Bij de markt loopt een rij kinderen. Groep 7. Ineens komt het binnen. Ik zie ons blonde kleine meisje. Paarse jas. Spijkerbroek. Laarsjes. Ze is er niet bij. Ze hoort daar te lopen. Vrolijk lachend.
‘s Middags hetzelfde. Ik loop de trap af. Kijk naar de kapstok. Slechts één jas. Van Guusje. Ze is niet naar school. Ze is niet thuis. Ze is dood. Ik zie haar niet. Voel haar niet. Nooit meer.
Mijn werkgever belt. Voor mij een lastig gesprek. De focus in mijn leven is zoek door het overlijden van Guusje. Ik heb ruimte nodig. Kan niet gaan werken. Vind het heel moeilijk om dit toe te geven. Ziek zijn hoort bij lichamelijke klachten. Toch stap ik over mijn eigen drempel: ik kan niet komen werken. Uitgesproken en opgelucht.
Er is weer post. De stapel is kleiner dan vorige week. Logisch. Toen was Guusje net overleden. Opvallend veel kaarten van onbekenden. Bloglezers en twitteraars. De positieve reacties zijn hartverwarmend.
De tafel is gedekt. De bel gaat. Een moeder met dochter. Twee schalen met lasagna. Ook deze week nog niet nadenken over avondeten. Een groepje moeders van Guusje’s toneelvereniging Dramarij. Ze koken en bezorgen eten. Praktische hulp die veel voor ons betekent.
Tijdens het avondeten kijk ik naast me. Geen Guusje. Ik kan nog niet beseffen dat ze er niet is. Volgens Yvonne is mijn gevoel normaal. Ze heeft gelezen dat mijn hersenen zich wapenen tegen verlies. Ze laten het gemis niet als grote klap binnenkomen. Langzaamaan zal het gaan. Het missen wordt erger. Steeds erger. De grote klap komt in stukjes. Het missen gaat pijn doen. Steeds meer pijn. Ik dank haar voor dit slechte vooruitzicht.
Na het avondeten staat een groepje buurtbewoners aan de bel. Wij hebben een fijne straat. Toen we vorige week thuiskwamen kaarsen, bloemen en tekeningen bij de voordeur. De hele week vlaggen halfstok. Zaterdag ballonnen en applaus toen Guusje door de straat reed.
Het groepje komt met bloemen en een enveloppe. Hierin geld dat is opgehaald voor de KanjerKetting. Morgen gaan Yvonne en ik met alle kinderen naar de Vereniging Ouders, Kinderen en Kanker (VOKK). Het geld overhandigen. Dan maak ik bekend hoeveel geld er is opgehaald voor het goede doel.