Er zijn gewoon
twee zaken die mij opvallen bij ontmoetingen. Het eerste is ‘ontwijken’. Ik ben
in gezelschap. Ik zie mensen voor de eerste keer na het overlijden van Guusje.
Ik weet inmiddels dat ik niet mag verwachten dat deze mensen iets zeggen over
Guusje.
Je kind is overleden en je werkt niet.
Heb je dan meer verdriet dan ik?
Het weekblad Privé kopt in een artikel over mij ‘Van binnen ga ik kapot’. Een goede titel. Zo voelt het voor mij. Ook al ben ik aan het werk. Probeer ik samen met anderen mooie doelen te realiseren voor kinderen met kanker. Ik heb veel verdriet. Net zoals andere ouders die hun kind verliezen. Wel of niet werken staat los van de pijn van gemis.
Ik vind het
prettig om te werken. Collega’s zijn behulpzaam. Mijn werkgever geeft me
ruimte. Dat is fijn. De wereld is anders dan voorheen. Deze wereld zonder
Guusje.
Als ik thuis
arriveer, heeft iedereen gegeten. Voor mij is er lasagne. Daar houd ik van.
Doet me denken aan het ziekenhuis. Toen haalden we wel eens lasagne voor
Guusje. Ze vond het eten in het Emma Kinderziekenhuis AMC smerig. Kwestie van
goede smaak.
Als ik klaar ben
met eten, komt Anton binnenlopen in zijn judo pak. Yvonne stelt voor dat hij
gaat douchen. Anton geeft aan er niet aan te moeten denken. Douchen vindt hij
saai. Zo te horen een echte kerel. Opvoeding in hygiëne is noodzaak bij dit
soort jongens.
Voordeel van niet
werken in het onderwijs. Geen lessen voorbereiden voor morgen. Heerlijk een
avondje bankhangen. Met mijn laptop. Ik beantwoord mailtjes. Ik plaats een
persbericht van twee Bruna’s in Leiden. Zaterdag zal ik in hun winkels boeken
signeren. Voor elk verkocht exemplaar doneren ze 20 euro. Voor Stichting
KanjerGuusje. Ondernemers met een goed hart.