Ik voel me gelukkig weer
een stuk beter dan gisteren. Op vrijdag werk ik niet, maar voor vanmiddag staat
er wel een telefonische vergadering op het programma. De rest van de dag ben ik
vrij. De ochtend begint met twee lange telefoongesprekken. Een ervan gaat over
KanjerGuusje. Ik vertel over verschillende scholen waar actie gevoerd wordt om
geld in te zamelen rond Kerstmis. Op twee ervan heb ik mijn verhaal verteld.
Vandaag ontvang ik een e-mail van de Wethouder van Eupenschool waarin staat dat
ze het boek KanjerGuusje aanschaffen voor de bovenbouw, zodat de leerlingen
zelf het boek kunnen lezen.
Om half 11 wordt er aangebeld.
Het is Wilma. We hebben al maanden contact via Facebook. We drinken samen
koffie. Ik kende haar broer Geert. Deze was net zo oud als ik. Geert overleed
tweeëntwintig jaar geleden bij een verkeersongeval. Vroeger dacht ik dat de
wijze van overlijden grote invloed heeft op het rouwproces. Ik begin me steeds
meer af te vragen hoe groot die invloed is. Tijdens het gesprek hoor ik vooral
overeenkomsten tussen Wilma en onze kinderen. Wilma verloor haar broer. Onze
kinderen hun zus. Ze delen het missen. Niet meer samen kunnen praten, lachen,
huilen, schreeuwen, delen. Gevoel van machteloosheid.
Aan het eind van de middag
wordt er voor Janneke een tweedehands televisie bezorgd. Even later komt
Janneke thuis. Ze is er blij mee. Ze is vrolijk. Zo te zien bevalt het op
kamers wonen goed. Ik zie graag dat onze kinderen goed in hun vel zitten. Voor
mij gevoel van rijkdom.
Loes gaat elke
vrijdagavond naar scouting. Vandaag gaat ze met haar groep zwemmen. Om 9 uur
haal ik haar op bij het zwembad. Ze oogt moe. Op de terugweg naar huis kijkt Loes schuin omhoog naar een ster aan de donkere hemel: ‘Guusje reist met ons mee, papa.’ Ik geniet
van haar praatjes.
‘Als ik later groot ben,
dan hoop ik dat er een teletijdmachine is.’
‘Ga je dan vooruit of
terug in de tijd?’
‘Ik ga terug. Toen Guusje
nog leefde.’
‘En wat ga je dan doen?’
‘Dan ben ik arts en dan
maak ik haar beter.’
‘Maar als er nou geen
teletijdmachine is, word je dan ook arts?’
‘Ik denk het wel.’
‘En wie ga je dan genezen?’
‘Andere kindjes. Die net
zo ziek zijn als Guusje was.’