Gisteravond gaf ik een
lezing in Ede. De vragen en reacties vanuit het publiek zijn anders dan vorige
week in Doetinchem. Een jonge man vraagt: ‘Ben je niet bang dat het verlies van
Guusje went?’ Ik antwoord dat het went. Ik sprak erover met Yvonne tijdens onze
zomervakantie. Het beeld van vijf kinderen went. Ik weet dat Guusje niet meer
tussen onze andere kinderen kan lopen of op de bank kan zitten. Dat staat los
van het verdriet. Ook daar zou je van wennen kunnen spreken. Ik mis Guusje elke
dag. Het is een deel van mijn leven.
Vandaag ben ik op kantoor
in Utrecht. Ik zit aan een blok van zes bureaus. Tegenover mij zitten twee
collega’s. We kennen elkaar niet echt. Ze praten met elkaar.
‘Ik heb er drie.’
‘Bij mijn vorige baan was
er een collega met negen kinderen.’
‘Was hij gelovig?’
‘Nee, hij vond het gewoon
leuk.’
‘Wat je leuk vindt. Mijn
vriendin heeft twee kinderen. Samen dus vijf. Het is druk, als ze allemaal
thuis zijn. Inderdaad wel gezellig.’
Ik zeg dat ik het me voor
kan stellen. Een van de collega’s vraagt: ‘Hoeveel kinderen heb jij?’ Ik
antwoord: ‘Ik heb een groot gezin.’ Met dit antwoord koop ik bedenktijd. Ga ik
vertellen over Guusje? Ik denk dat ze niet weten van haar.
‘Een groot gezin.
Hoeveel?’
‘Zes. Ik heb zes kinderen.
Vier dochters en twee zonen. Inderdaad heel gezellig.’
‘En hoe doe je dat met een
auto?’
‘Thuis hebben we een
achtpersoons Ford. Van de zaak een BMW voor vijf personen.’
We praten nog een tijdje. Over
de gezelligheid van een groot gezin. Een prettig gesprek. Ik voel me de vader
van zes kinderen. Dat ben ik gewend.