Woensdag 31 augustus 2011

In de ochtend sta ik vroeg op. Als ik vertrek, ligt Guusje nog in bed. Op mijn werk vraag ik me regelmatig af hoe het met Guusje is. Yvonne is vandaag thuis. Zal ik bellen tijdens de pauze? Vragen hoe het gaat. Ik doe het niet. Pas als ik om kwart voor 4 in de auto stap, bel ik naar huis.

Guusje is voor de ochtendpauze, vroeger heette dat speelkwartier, door Yvonne opgehaald. Het ging niet meer op school. Gerust tot aan de lunch. Een fijne middag met weinig pijn. Samen boodschappen doen met mama. Het was gezellig. Pas tegen het einde van de middag ging het minder goed.

Tijdens het avondeten praten onze drie oudste kinderen druk over school. Ik merk dat Guusje moeite heeft met drukte. Ze vraagt of het wat minder kan. Ik ben niet ziek, maar wel heel erg moe. De eerste dagen op school vreten energie. Na het avondeten val ik op de bank in slaap. Ik hoor nog wel hoe Yvonne de oudste kinderen vraagt om mee te helpen met de tafel afruimen. Daar hebben ze weinig trek in. Ik hoor ze zeggen dat ze het druk hebben met school. Krachtige argumenten worden in stelling gebracht. Hoe ze ook tegensputteren het helpt niet. Yvonne is onverbiddelijk. Haar vraag wordt een bevel. Gelijk heeft ze. Dat blijkt even later wel. Alle kinderen zijn klaar met huiswerk, als ik wakker word. Ik kijk naar de eerste beelden van het achtuurjournaal. Drink een kop koffie en kan er weer tegenaan. Vooruit aan het werk. Lessen voorbereiden.

Tijdens het werk word ik geroepen door Guusje. Ze heeft al een tijdje geslapen. Ze heeft pijn. Na extra pijnmedicatie en een bekertje water neem ik weer plaats achter mijn bureau. Ze roept weer. Als ik vraag wat er aan de hand is, hoor ik wat ik vergeten ben.

Guusje: “Slaap lekker. Welterusten. Tot morgen. Doei dag.”
Ik: “Slaap lekker. Welterusten. Tot morgen. Doei dag.”