Zondag 18 september 2011

Een klap. Geschreeuw. Yvonne springt uit bed. Ik volg. Naar Guusje’s slaapkamer. Onze dochter ligt op de grond. Ze is door haar benen gezakt. Haar benen slapen. Yvonne ondersteunt haar naar het toilet. Een nare ervaring. Midden in de nacht.

Yvonne laat mij slapen. Om 11 uur vindt ze het welletjes. Opstaan. Vanmiddag komen de gasten. Verjaardagen vieren. Anton werd gisteren twaalf. Hans wordt woensdag veertien. Als ik uit bed kom, ben ik fit en goedgehumeurd. Best lang geleden dat ik me zo goed voelde.

Guusje ligt op de bank. Met haar iPad. Ze heeft het moeilijk. Het beeld verandert niet. Ook niet als ’s middags de gasten arriveren.


’s Avonds na het avondeten laat ik onze hond Balou uit in de bossen. Jammer dat het steeds vroeger donker wordt. Tijdens een boswandeling in de avonduren kan ik goed nadenken. Zet ik zaken op een rij. Vandaag heb ik in een reactie op mijn blog gelezen wie Wilma is. Ze schrijft over haar broer Geert. Doodgereden. Weggerukt uit het leven.

Tijdens de eerste weken in het Emma Kinderziekenhuis AMC zei ik tegen Yvonne dat het altijd erger kan. Er zijn ouders bij wie de politie aanbelt. Zij brengen een doodsbericht. Uw kind komt nooit meer thuis.

Ouders die plotsklaps hun kind verliezen. Ik denk wel eens aan Joep en zijn ouders. Joep was lid van scouting. Een vrolijke jongen. Zestien jaar geleden was zijn leven ineens afgelopen. Overreden. Zijn vader was erbij.

Een dom ongeluk kan plotsklaps een einde maken aan het leven van je kind. Kanker kan het ook, maar dan anders. Langzaam en slopend. Je ziet het als ouder gebeuren. Je kunt niets doen. Toekijken.

Je wil je kind beschermen tegen de boze wereld van buiten. Ook beschermen tegen een boze tumor van binnen. Dat laatste gaat dus niet. Helaas niet.
Mijn vergelijking dat een ongeluk erger zou zijn dan kanker is onzin. Dat realiseer ik me vanavond. Beide zijn erg. De ervaring is anders. Je kind verliezen in een flits of zien wegglijden in een slopend ziekteproces. In beide gevallen raak je je kind kwijt. Voor altijd. Niets is erger.

Guusje is ernstig ziek. Levensbedreigend. De ziekte verandert onze dochter. Guusje vandaag op de bank is niet Guusje van enkele maanden terug. Die zou ik graag terug willen, maar dat kan niet.

Ik denk aan de ouders die hun kind hebben verloren. Ik niet mag klagen. Ik zou misschien zelfs blij moeten zijn. Gewoon blij dat Guusje boven ligt te slapen. In haar eigen bed. Als ik wil, raak ik haar aan. Als ik morgen tegen haar spreek, dan praat ze terug.

Mijn dochter Guusje.
Ze is bij me.
Dat voelt goed.