De hele dag voel ik me beroerd. Ik ga toch niet ziek worden. Mijn besluit staat vast. Niemand zal het merken. Collega’s niet. Leerlingen niet. Doorbijten en doorgaan.
Minder pijn en minder medicijnen. Laat het waar zijn. Ik zou op wolken moeten lopen. Helaas zit ik niet lekker in mijn vel.
Ik ben op tijd klaar met lessen. Snel de auto in. Onderweg twee keer file. Dat kan er ook nog wel bij. Anderhalf uur nodig voor vijftig kilometer.
Eindelijk thuis. De herfstvakantie begint. Zo voelt het niet. Ik ben moe. Heel erg moe. Ik ga vanavond weinig doen. Open haard aan. Grimbergen erbij. Bankhangen. Bijkomen. Waarvan? Geen idee.
’s Avonds een vreemde ervaring. Ik zeg altijd dat mensen goed nieuws willen horen over Guusje. Helaas kan ik ze dat niet geven. Guusje wordt nooit beter.
Ik ga naar het scoutinggebouw. Loes ophalen. Bij de poort staat de vader van Guusje’s klasgenoot. Zijn vrouw is ernstig ziek. Ik vraag hoe het met haar gaat. Wat wil ik horen? Goed nieuws!
Wat krijg ik niet? Goed nieuws!
Ik zou beter moeten weten.