Ik zit op de bank met mijn laptop. Een vrolijke e-mail. Lachend vertel ik Yvonne de inhoud van de mail. Het blijft stil in de keuken. Ik herhaal mijn woorden. Hoort ze me niet? De radio staat zacht. Ik sta op en loop de keuken in. Yvonne staat te strijken. Ik zie het meteen. Kleding van Guusje. Wat kan ik doen? Niet meer dan Yvonne stevig vasthouden.
Yvonne laat meer tranen om Guusje dan ik. Mist zij ons kleine blonde meisje meer dan ik? Ik denk het niet. De tegenstelling tussen mijn hoofd en mijn hart blijft. Ik weet dat ze dood is, maar ik voel het niet.
Tijdens het avondeten hebben onze kinderen veel lol. Lisa en Hans zijn de gangmakers. Guusje lachte vrolijk mee. Ze deed er vaak nog een schepje bovenop. De lach en de babbel. Ik mis Guusje.
’s Avonds haal ik Loes op bij scouting. Bij deze groep zat Guusje. Ik rijd naar huis. Loes zit naast me. Waar is Guusje?
Er zijn momenten dat ik voel dat ik haar mis. Het gevoel van ‘nooit meer’. Nooit meer horen. Nooit meer voelen. Enkel nog missen. Voor altijd ons koesterkind.
Zeven maanden lang. De hele dag door. Denken aan Guusje: gaat ze het halen? Die tijd is voorbij. Ik denk nog steeds de hele dag aan Guusje. Ze komt nooit meer terug. Ze is dood en voor altijd een herinnering.