Het ritme wordt verstoord aan het einde van de middag. Yvonne komt naar boven met de telefoon in haar hand. Mijn blik zegt: niet storen. Yvonne’s ogen zeggen: dit is ernstig.
Snel eten en naar Tilburg. Ik wil niet naar het ziekenhuis. Ik heb niets te willen. Ik moet. Ik kan mijn vader niet aan zijn lot overlaten.
Op de eerste hulp begeleidt een verpleegkundige mij naar een kamer. Vader ligt alleen. Er komt een arts. Niets gebroken. Ik wil mijn vader mee terugnemen. Naar zijn huis. Bij mijn moeder.
Er is overleg geweest met het verzorgingstehuis. Mijn vader gaat pas morgen naar huis. In mijn oude wereld had ik mijn vader mee naar huis genomen. Nu berust ik in deze beslissing.
Mijn vader wordt uit bed geholpen. Het gaat moeizaam. Mijn vader klaagt. Roept dat het zo’n pijn doet. Ik denk aan ons kleine blonde meisje. Ik wil naar huis. Weg uit het ziekenhuis.
Toch blijf ik. Mijn vader wordt zo opgehaald. Dan gaan we naar een gewone verpleegafdeling. Ze kunnen hem binnen enkele minuten komen halen. Wacht u maar even.
Een half uur later zit ik nog steeds met mijn vader te wachten. Ik ga informeren. Een oudere verpleegkundige heeft een slap en onduidelijk verhaal. Het kan nog lang duren. Hij biedt zijn verontschuldigingen aan. Heeft hij op een cursus geleerd. Ik kan het horen. Hij meent het niet. We zijn weer op de meest relaxte afdeling van het ziekenhuis. De spoedeisende hulp. Wacht u nog ‘even’.