Donderdag 19 januari 2012

Gisteravond was het laat. Ik kan moeilijk mijn bed uit. Ik wil vroeg op het werk zijn. Dat gaat niet lukken. Om kwart over 8 zet ik Anton en Loes af voor school. Met de auto. Het regent. Volop. Met bakken uit de lucht. Tussen Waalwijk en ’s-Hertogenbosch valt het verkeer regelmatig stil. Dan klinkt er plotsteling een piepje. Voor mij is dit een onbekende auto. Ik kijk op het dashboard. Er brandt een lampje. Dat wordt tanken onderweg.

Ik stop bij een benzinepomp. Overkapt. Het waait hard. Vochtig en koud. Ik ben chagrijnig. Ik voel het. Voordat ik afreken de kilometerstand onthouden en in mijn telefoon de pincode opzoeken van mijn tankpas. Ik probeer de getallen te onthouden. Wat moet ik lang wachten. Ik hoor een lang verhaal over bonusmiles. Kom op mensen. Ik wil naar mijn werk. Dan ben ik eindelijk aan de beurt. Ik voer de gegevens in. Pincode en kilometerstand. Ik heb ze kunnen onthouden. De man achter de balie begint nu ook tegen mij over bonusmiles. Ik wil niet. Ik wil helemaal geen bonusmiles. Ik wil hier niet zijn. Ik wil weg. Zo snel mogelijk. Zal ik boos worden? Nee, ik blijf netjes. De man wil mij een folder geven met inlogcode voor een website op internet. Alsof ik niks beters te doen heb. Ik neem niks aan: goedemorgen. Eigenlijk slechte morgen. Nou ja, die man doet ook maar zijn werk.

Het is 10 uur. Eindelijk op kantoor. Gesprek met mijn manager. De werkdag begint. De terugweg naar huis gaat sneller. Twee keer valt het verkeer even stil. In de auto denk ik aan Guusje. Als ik bij Zaltbommel de McDonalds zie, dan denk ik aan enkele weken terug. Toen zaten we daar samen. Vond ze gezellig. Ik ook. Ik vond het zo fijn om voor haar te zorgen.


Thuis erwtensoep. Ik ben laat. Yvonne en ik spreken over de dag. Ik ben moe. Ik val op de bank in slaap. Yvonne maakt me wakker met koffie. Ik denk eraan vanavond nikst te doen. Even later zit ik toch weer met mijn laptop op de bank. Mailtjes van lezers doornemen. Veel mooie en lieve woorden voor Guusje. Fijn om te lezen.

Er zijn ook mailtjes bij van mensen die journalisten proberen te bewegen over Guusje te schrijven. Deze mensen ontvangen als antwoord dat er al zo vaak over zulke onderwerpen wordt geschreven. Ik vraag me af: waar dan? Ik denk eerder dat veel journalisten het zelf een moeilijk onderwerp vinden. Journalisten zijn namelijk net mensen. Ik denk aan interviews. Wat hoor ik vaak vooraf?
‘Ik vind het lastig om met u te praten.
Ik vind dit een moeilijk onderwerp.’
Veel mensen voelen zich er ongemakkelijk bij. Spreken over Guusje, haar ziekte en haar dood. Ik heb geen moeite met praten. Je kunt me alles vragen.
Veel mensen beseffen niet wat er met een gezin gebeurt. Bij kanker en bij dood van een kind. Ik wist het ook niet. Wel weten geeft begrip voor de andere wereld waarin deze gezinnen terecht komen. Daarom is praten belangrijk.