Ik lig wakker in mijn bed.
Geen wekker op zondagochtend. Het is bijna 10 uur. Een mooie tijd om op te
staan. Geroosterd brood en koffie bij het ontbijt. Met Yvonne spreek ik onze
plannen voor vandaag door. De afgelopen dagen waren druk. Zeker de bijeenkomst van gisteren met ouders die ook een kind verloren aan kanker geeft stof tot nadenken. We
verlangen beiden naar een rustdag. We blijven thuis. Toch hebben zowel Yvonne
als ik een drukke ‘things to do’ lijst.
Na het ontbijt ga ik naar
boven. In december verschijnt er in een veelgelezen weekblad een artikel over
ons gezinsleven in het afgelopen jaar. Een redactrice heeft een opzet gemaakt.
Ik werk het verder uit. Als ik klaar ben, leest Yvonne het eindresultaat. Ze
concludeert dat er meer dan genoeg materiaal is voor een nieuw boek.
Op vrijdag 2 november spreek ik op de Nationale Werkconferentie ‘Kinderen zijn geen kleinevolwassenen’. Ik ben gewend om mijn presentaties op het laatste moment voor te bereiden. De organisatie wil echter nu al materiaal aangeleverd krijgen. Ik kijk naar de agenda. Ik heb een half uur spreektijd. Voor verpleegkundigen in opleiding duren mijn gastlessen standaard anderhalf uur. Het is een uitdaging om mijn verhaal kort en bondig neer te zetten.
Aan het einde van de
middag ben ik eindelijk klaar. We eten lasagne. Yvonne laat vallen dat ze graag
naar de bioscoop wil gaan. De film ‘Bellicher: Cel’ gaat over
identiteitsfraude. Een aantrekkelijk onderwerp. Na een dagje binnen wil ik
graag erop uit. Vroeger moesten we op zoek naar oppas. Dat is niet meer nodig.
Janneke kan ervoor zorgen dat Loes op tijd in bed ligt. De jongens gaan mee
naar de film.
Als we de bioscoopzaal
binnenlopen, is deze bijna leeg. Naast ons slechts één koppel. Voordat de film
begint, halen Yvonne en ik drinken. Voor de jongens elk een bak popcorn. De
film is spannend. Ik val niet in slaap. Tijdens de pauze heb ik wel trek in een
handje popcorn. De jongens tonen elk een lege bak.
De film is afgelopen. We
lopen door de hal van de bioscoop.
Yvonne zegt: ‘Ik vond het
boek beter.’
Anton lacht: ‘Dat zeg jij
altijd.’
Ik merk op: ‘Ik vond het
boek ook beter.’
Hans: ‘Jij leest nooit dit
soort boeken.’
Ik: ‘Dat klopt.’
Hans: ‘Alleen over
economie en de werking van het brein.’
Ik: ‘Die lees ik al lang
niet meer. Dat was in een vorig leven.’
Weer thuis loop ik langs
de krantenbak. Van dagelijkse bezorging van de krant ben ik een tijdje terug overgestapt
naar een weekendabonnement. De reden hiervoor was dat ik elke dag netjes de
krant van de brievenbus in de krantenbak legde zonder deze te lezen. Ik wilde
geen afscheid nemen. Daarom leek bezorging enkel op zaterdag mij wel een goed
alternatief. Toch is ook dit weekend de krant weer ongelezen. Ik heb geen
interesse in het nieuws. Ik vraag me af wanneer dat weer gaat veranderen.