Vorig week sprak ik in
Goes. Na de lezing werd ik uitgenodigd voor een drankje. Hoewel de afstand naar
huis nog ver was, besloot ik om even een cola te drinken. Aan een tafeltje nam
ik plaats bij de vrijwilligers van Yarden Vereniging. Zij hadden de avond in
Hotel Terminus georganiseerd.
Een dame complimenteerde me over de wijze waarop Yvonne en ik onze kinderen om lieten gaan met het overlijden
van hun zusje. Zesenzestig jaar geleden was haar moeder overleden. Zij was toen
3 jaar. Haar zus, die naast haar zat, was 5. Ik vroeg aan de zussen hoe zij het
overlijden van hun moeder hadden ervaren.
Moeder was lange tijd ziek. Soms was ze thuis. Meestal lag ze in bed in de woonkamer. Regelmatig werden de zussen ondergebracht bij familieleden. Op een zekere dag kwamen de zussen weer thuis. Moeder was er niet. Waarschijnlijk in het ziekenhuis.
Er stond geen enkele foto
met moeder erop meer in huis. Ze was overleden. Niemand die het de zussen
vertelde. Over moeder werd nooit meer gesproken.
Twee jaar later kregen de
zussen een nieuwe moeder. Een stiefmoeder uit een sprookjesboek. Zij verbood de
zussen om op schoot te gaan zitten bij papa. Eerst verloren ze hun moeder. Nu
ook nog hun vader.
Ze hadden nog een zus. Die
was 17 toen moeder overleed. Vijftig jaar later vertelde ze tegen haar zussen
dat zij nog een rouwkaart van moeder bezat. Deze wilden de zussen graag zien.
Voor het eerst zagen zij de naam van hun moeder met daaronder hun eigen namen.
De dood van moeder was
altijd verzwegen. Deze wijze van handelen. Het werd vaak goedgepraat. Men had
immers de zussen beschermd. Maar waartegen? Ze missen hun moeder. Een leven
lang.