Op dinsdag naar Port Aventura.
Onze kinderen willen dolgraag naar dit pretpark bij Salou. Al dagen praten ze
over de leuke attracties. Er zijn veel achtbanen. De nieuwste is de hoogste van
Europa. Samen met onze kinderen maak ik een ritje. Ik vlieg door de lucht en
denk aan Guusje. Dichter bij de hemel kom ik niet.
Ik hoor in de Efteling
mensen vaak mopperen over lange wachtrijen. Deze zijn kinderspel vergeleken met
hier. De wachttijden van Port Aventura zijn dramatisch. Soms zelfs langer dan
twee uur. Zelfs onze kinderen worden het beu. De vuurwerkshow aan het eind van
de dag maakt weer veel goed. Dan nog even snel een winkeltje in. Loes wil een
cadeautje voor Guusje kopen.
Woensdag is onze laatste dag samen op de camping. Morgen vliegen Janneke en Lisa terug naar Nederland. Voor de lunch halen Yvonne en ik lekkere broodjes. We lopen naar de campingwinkel. We praten over de afgelopen weken. Ik had verwacht alles van het afgelopen jaar op een rijtje te kunnen zetten. Een einde maken aan de chaos van gevoelens en gedachten. Een periode afsluiten die begon op 31 maart 2011. Toen we als gezin plotseling de wereld binnenstapten van kinderen met kanker. Gevolgd door de wereld van het overleden kind. Zeven maanden later. Ik heb het gevoel zoekende te zijn. Maar waar ben ik dan naar op zoek? Ik heb geen idee. Elke dag lees ik wat er vorig jaar gebeurde in mijn boek KanjerGuusje. Het zijn mijn eigen belevenissen. Mijn ervaringen en emoties van toen. De realiteit van die dag. Ze dringt opnieuw tot me door.
Op donderdag breng ik
Janneke en Lisa naar het vliegveld. Onderweg praten ze over volgende week.
Beiden gaan ze nog een weekje vakantie vieren. Met vriendinnen. Janneke in
Zuid-Limburg en Lisa in Zeeland. Weer terug op de camping spullen laden en naar
huis. Net als op de heenreis rijden we ’s nachts. Yvonne en ik wisselen elkaar
af als bestuurder. Vrijdagochtend arriveren we in Nederland. De zon schijnt
aangenaam. Ik loop de huiskamer binnen. Zet het digitale fotolijstje aan op
Guusjes gedenktafel. Bijna meteen kijk ik naar een foto van enkele jaren
geleden. Gemaakt in Frankrijk. Guusje kijkt me aan terwijl ze zit te tekenen.
Mijn ogen worden vochtig. Ik loop de keuken in. Loes zit bij Janneke op schoot
en huilt. Ik vraag wat er aan de hand is.
‘Ik mis Guusje.’
‘Ik mis haar ook.’
De vakantie is bijna
voorbij. Spullen opruimen, wassen en post wegwerken. We zien onze hond weer. Hij heeft heerlijk gelogeerd bij buurman Marc. Op zondag hebben we een
bruiloft. Er is bijna geen tijd meer om te relaxen deze laatste dagen van de
zomervakantie. De werkweek staat voor de deur.
Ik kijk terug op fijne
weken in Spanje. Samen met Yvonne en onze kinderen. Als gezin dicht bij elkaar.
Het niet zijn van Guusje is dan juist zeer aanwezig. Ik zit midden in een
rouwproces. Ik ben nog steeds bezig te beseffen wat er afgelopen anderhalf jaar
gebeurd is. Toch wil ik vooruit kijken. Doorgaan zonder Guusje. Haar
herinnering in mijn hart. Als inspiratiebron. In ‘Vingerafdruk van verdriet’
las ik een mooi verhaal over drie bomen. Symbool voor mijn toekomst. Daarmee
sluit ik deze serie van vier blogberichten over de zomervakantie van 2012 af.
Er waren eens drie bomen,
die alle drie in een hevige storm een grote tak waren kwijtgeraakt. De drie
bomen waren elk op een andere manier met hun verlies omgegaan. Jaren later ging
ik de bomen weer opzoeken. Gisteren heb ik ze weergevonden en gesproken.
De eerste boom rouwde nog
steeds om zijn verlies en zei ieder voorjaar als de zon hem uitnodigde om te
groeien: "Nee, dat kan ik niet want ik mis een belangrijke tak." Ik
zag dat hij klein was gebleven en in de schaduw stond van de andere bomen. De
zon drong niet meer tot hem door. De wond was duidelijk zichtbaar en zag er
naakt uit. Het was het hoogste punt van de boom. Hij was niet meer verder
gegroeid.
De tweede boom was zo
geschrokken van de pijn dat hij snel had besloten om het verlies te vergeten.
Hij was moeilijk te vinden, want hij lag op de grond. Een voorjaarsstorm had
hem doen omwaaien. Hij had zijn greep op de aarde verloren. De plek van de wond
was moeilijk te vinden. Deze zat verstopt achter een heleboel vochtige bladeren
en lag daar te rotten.
De derde boom was ook erg
geschrokken van de pijn en de leegte in zijn lijf en hij rouwde om zijn
verlies. Het eerste voorjaar toen de zon hem uitnodigde om te groeien, had hij gezegd:
"Dit jaar nog niet." Toen de zon het tweede voorjaar weer terugkwam
met de uitnodiging, had hij gezegd: "Ja zon, verwarm mij zodat ik mijn
wond kan verwarmen. Mijn wond heeft warmte nodig opdat ze weet dat ze erbij
hoort." Toen de zon het derde voorjaar weer terugkwam, sprak de boom:
"Ja zon, laat mij groeien. Ik weet dat er nog zoveel te groeien is."
De derde boom was ook moeilijk te vinden, want ik had niet verwacht dat hij zo groot en sterk zou zijn
geworden. Gelukkig heb ik hem herkend aan de dichtgegroeide wond die vol trots
in het zonlicht werd gehouden.