Het is twee jaar geleden.
Onze dochter Guusje is opgenomen in het ziekenhuis. Mijn vrouw Yvonne en ik
zitten naast haar bed. Een vriendelijke arts komt binnenlopen. Ze zegt dat ze
de uitslag wil bespreken van de CT-scan die eerder die dag is gemaakt. Yvonne
en ik lopen met de arts mee. We nemen plaats op een bankje. Tegenover ons
zitten drie artsen. Een van hen zegt dat zich in de linkerlong van onze dochter een tumor
bevindt, en plekjes in de rechterlong.
En toen was het stil, erg
stil.
Een donderslag. Ik hoor
kanker. Ik denk dood.
Ik heb het gevoel alsof ik
in een slechte film terecht ben gekomen. De arts zegt dat Guusje waarschijnlijk
voor lange tijd in het ziekenhuis wordt opgenomen. Daarom heeft hij besloten
voor Yvonne en mij een kamer te reserveren in het Ronald McDonald Huis. Daar
kunnen ouders overnachten, als hun kind in het ziekenhuis is opgenomen. Een
goede actie van de arts. Toch denk ik: ‘Wie ben jij dat jij besloten hebt voor
ons een kamer te reserveren?’ Ik had me toen nog niet gerealiseerd dat onze
levens niet meer van ons waren.