Maandag 28 mei 2012

Half wakker op Tweede Pinksterdag. Ik kijk uit het raam. Weer mooi weer. Langzaam opstaan. Wat gaan we doen vandaag? Loes heeft generale repetitie. Deze begint om 6 uur. We kunnen beter dicht bij huis blijven. Anton en Loes willen beiden gaan zwemmen. Hans gaat ook naar het zwembad. Niet met zijn ouders. Met een vriend. Lisa gaat naar de film. Janneke is druk met examens.

Het wordt de zwembad De Zidewinde in Sprang-Capelle. Als we richting de kassa lopen, sluiten we achteraan in de veel te lange rij. Ik heb een hekel aan wachten. Wie niet? Eindelijk lopen we het veld op. Yvonne en ik zoeken samen met de kinderen een plaatsje in de schaduw. Ik heb geen zin in zwemmen. Duik een boek in. Gisteren gekregen van Anja. ‘Je mag me altijd bellen – 1001 dagen van rouw’ geschreven door Karin Kuiper.

Al op de eerste bladzijden word ik geraakt. Karin vertelt dat ze ging liggen slapen. Onder het dekbed. Naast haar zojuist overleden man. Gewoon slapen. Voor de laatste keer samen. Toen ik afgelopen vrijdag aan een groep verpleegkundigen in opleiding vertelde dat we Guusje na haar overlijden mee naar huis namen achterin onze eigen auto, hoorde ik een geluid uit de groep: een teken van afgrijzen. Alsof ik het niet gehoord had, vertelde ik dat het zo goed voelde om Guusje op de achterbank van onze eigen auto mee naar huis te nemen. Voor buitenstaanders een dood lichaam. Een lijk. Voor mij onze dochter. Ons Guusje.

Ook toen Guusje thuis lag opgebaard pakte ik haar lichaam vast. Voelde ik steeds aan haar borstkas. Daar waar de tumor zat. Pakte ik haar handen. Streelde ik haar armen en haar benen. Ik sprak veel tegen haar. Mijn lieve Guusje. Ze voelde niet koud. Ze was gebalsemd. Ik kan me zo goed voorstellen dat Karin ging slapen naast haar man. Voor de buitenwereld een lijk. Voor haar Karel. Haar geliefde.

Enkele keren komt Anton vragen of ik in het zwembad kom. Ik wil niet het koude water in. Haal wel een ijsje samen met de kinderen. Daarna lees ik verder. Deze middag is voor mij. Geen trek om me over te laten halen dingen te doen waar ik geen zin in heb.

Karin beschrijft hoe haar brede blik op de wereld veranderde door de dood van haar man. Ze werd egocentrisch en het duurde lang voordat daar verandering in kwam. Ik ben mijn dochter verloren en ervaar hetzelfde. Om mij heen klagen mensen over de plannen van de regering. Ik beken: ik weet niets van de inhoud van deze plannen. Belasting op woon-werk-verkeer? Geen idee. Weet ik veel. Dit is zo ‘niet ik’. Mijn wereld is smal geworden. Ik spit geen kranten meer door. Deze gaan vaak ongelezen de papierbak in. Ik ben de hele dag bezig met Guusje. Bij veel gebeurtenissen leg ik een verbinding met haar. Onbewust. Het lijkt wel of ik niet anders kan.

Je hebt nog nooit een partner of kind verloren. Je leest het boek van Karin. Wat denk je dan? Waarschijnlijk dat Karin totaal in de war is. Dat was ze ook. Ik denk echter dat lotgenoten er veel in herkennen. Ik las het. Moest huilen en lachen tegelijk. Ik huil overigens alleen maar van binnen. Typisch man misschien. Daar zit voor mij ook het verschil in het verhaal. Het boek is door een vrouw geschreven. Dat voel ik. Het helpt me om meer te begrijpen over Yvonne. Ook de grond werd weggeslagen onder haar voeten. Eerst de kanker. Daarna de dood. Yvonne ging door. Ze werkte weer volledig. Met plezier zelfs. Dat was haar houvast. Maar ook dat werd haar afgenomen.

Als we het zwembad verlaten, is het boek uit. Thuis eten en daarna een boswandeling. Voor mij een moment van bezinning. Even niemand om me heen. Heerlijk rust. Daarna ga ik op bezoek bij mijn ouders. Ik kom er te weinig. Zeker de afgelopen maanden. Ze hebben verdriet. Om Guusje en om mij. Toch kan ik mijn ouders niet troosten en mijn ouders mij niet.

Ik blijf niet lang bij mijn ouders. Na een kop koffie rijd ik naar de generale repetitie van Loes. Dramarij speelt komend weekend de voorstelling Jobje. Hierin zou Guusje een rol hebben. Guusje was dol op regisseur Marij die haar het gevoel gaf er volwaardig bij te horen. De voorstelling wordt opgedragen aan Guusje.