Vorig jaar was 16 mei een bijzondere dag. ’s Ochtends had ik er nog geen vertrouwen in dat we een week later thuis zouden zijn. Die dag begon Guusje voor de eerste keer te huilen. Na zeven weken ziekenhuis. Ze hield niet meer op. De tranen bleven stromen. De pijnmedicatie zonder infuus sloeg aan. Opeens werd naar huis gaan realiteit.
Een jaar later.
Een gewone woensdag. Anton is nog steeds op schoolkamp. Ik mis hem aan het
ontbijt. Dat had ik vroeger nooit. Na het ontbijt vertrek ik naar mijn werk. Onderweg
voer ik een telefoongesprek met Annechien Lubbers. Ze heeft het boek ‘Rennen, vallen en weer opstaan’ geschreven. Binnenkort geeft ze een presentatie. We
wisselen ideeën uit.
’s Middags vraagt
een collega, die tegenover me aan een bureau zit te werken, hoe het met
Stichting KanjerGuusje gaat. Ik vertel over de acties, de projecten die we
ondersteunen en over het boek. Ik laat haar de tweede druk zien.
‘Heb je het boek
al gelezen?’
‘Ik heb je hele
blog gelezen.’
‘Het boek is
anders.’
‘Hoezo dan? Het is
toch hetzelfde verhaal.’
‘Ik heb het
verhaal van het blog herschreven tot een boek. In het blog lees je geen namen
van artsen en verpleegkundigen. In het boek hebben ze een gezicht gekregen.
Daarnaast heb ik teksten en foto’s toegevoegd.’
Ze koopt het boek,
maar wil wel dat ik het eerst signeer. Speciaal voor haar moeder.
Als ik bij de
koffieautomaat sta, vraagt een collega of het goed met me gaat. Ik wil vrolijk
reageren, maar het lukt niet. Ik ben chagrijnig. Een mindere dag.
Op weg naar huis.
Vier dagen vrij in het vooruitzicht. Tijd om de e-mail van het werk op mijn
telefoon uit te schakelen. Reden genoeg om vrolijk te worden. Helaas kruipen de
auto’s achter elkaar naar het zuiden. Als ik thuiskom, staat er nog slechts één
leeg bord op tafel. Die is voor mij.
Als ik de woonkamer
inloop, ligt Anton op de bank. Een blij gezicht. Het schoolkamp was
fantastisch. Ik vraag of hij meegaat naar de bossen. Samen de hond uitlaten.
Zijn gezicht zegt genoeg: of ik wel goed bij mijn hoofd ben.