Woensdag 16 mei 2012

Over een week is Guusjes verjaardag. Voor elk kind het hoogtepunt van het jaar. Ook Yvonne en ik willen er dit jaar een mooie dag van maken. Toch voelt het anders. Ik zie er tegenop. Ik zie Guusje voor me. Dolblij op haar verjaardag.




Vorig jaar was 16 mei een bijzondere dag. ’s Ochtends had ik er nog geen vertrouwen in dat we een week later thuis zouden zijn. Die dag begon Guusje voor de eerste keer te huilen. Na zeven weken ziekenhuis. Ze hield niet meer op. De tranen bleven stromen. De pijnmedicatie zonder infuus sloeg aan. Opeens werd naar huis gaan realiteit.

Een jaar later. Een gewone woensdag. Anton is nog steeds op schoolkamp. Ik mis hem aan het ontbijt. Dat had ik vroeger nooit. Na het ontbijt vertrek ik naar mijn werk. Onderweg voer ik een telefoongesprek met Annechien Lubbers. Ze heeft het boek ‘Rennen, vallen en weer opstaan’ geschreven. Binnenkort geeft ze een presentatie. We wisselen ideeën uit.

Annechien vertelt over haar jeugd. Ze werd al op jonge leeftijd geconfronteerd met sterfelijkheid. Hierdoor had ze andere tienerjaren dan haar leeftijdgenoten. Dat geldt ook voor mijn kinderen. Zij realiseren zich dat het leven niet één groot feest is. Voor hun zusje hield het leven op bij 10. Guusje probeerde er wel een feest van te maken. Laten wij dat volgende week dan ook maar doen. In haar geest.

’s Middags vraagt een collega, die tegenover me aan een bureau zit te werken, hoe het met Stichting KanjerGuusje gaat. Ik vertel over de acties, de projecten die we ondersteunen en over het boek. Ik laat haar de tweede druk zien.
‘Heb je het boek al gelezen?’
‘Ik heb je hele blog gelezen.’
‘Het boek is anders.’
‘Hoezo dan? Het is toch hetzelfde verhaal.’
‘Ik heb het verhaal van het blog herschreven tot een boek. In het blog lees je geen namen van artsen en verpleegkundigen. In het boek hebben ze een gezicht gekregen. Daarnaast heb ik teksten en foto’s toegevoegd.’
Ze koopt het boek, maar wil wel dat ik het eerst signeer. Speciaal voor haar moeder.

Als ik bij de koffieautomaat sta, vraagt een collega of het goed met me gaat. Ik wil vrolijk reageren, maar het lukt niet. Ik ben chagrijnig. Een mindere dag.

Op weg naar huis. Vier dagen vrij in het vooruitzicht. Tijd om de e-mail van het werk op mijn telefoon uit te schakelen. Reden genoeg om vrolijk te worden. Helaas kruipen de auto’s achter elkaar naar het zuiden. Als ik thuiskom, staat er nog slechts één leeg bord op tafel. Die is voor mij.

Als ik de woonkamer inloop, ligt Anton op de bank. Een blij gezicht. Het schoolkamp was fantastisch. Ik vraag of hij meegaat naar de bossen. Samen de hond uitlaten. Zijn gezicht zegt genoeg: of ik wel goed bij mijn hoofd ben.